Maandelijks archief: maart 2012

Genieten van elkaar

In de psychologische begeleiding  -maar ik denk dat dat ook voor andere soorten begeleiding geldt- is ‘verantwoordelijkheid’ een uiterst belangrijk begrip.  Als een cliënt geen verantwoordelijkheid neemt voor de eigen levenssituatie is mijn werk als psychologe vergelijkbaar met het spreekwoordelijke trekken aan een dood paard. Dat is geen pretje voor mij, maar ook niet voor de cliënt. Hij groeit niet en loopt een levensgroot risico van cliënt tot patiënt te worden.

In de psychologie is veel onderzoek gedaan naar verantwoordelijkheid en naar waarom mensen die wel of niet daadwerkelijk nemen.
Bij experimenten is gebleken dat wanneer op straat iemand in nood verkeert en om hulp roept,  de kans dat wij ons afzijdig houden groter wordt naarmate er meer mensen zijn die het hulpgeroep horen. Dan  zijn we namelijk geneigd om te denken dat ‘de anderen’ wel zullen helpen.  Daarmee ontslaan we onszelf als het ware van die plicht.  Maar wanneer jij zelf de enige ben die iets kan doen, is de kans redelijk groot dat je in actie komt en daadwerkelijk je verantwoordelijkheid zult nemen.

Invloed uitoefenen en verantwoordelijkheid nemen hebben dus met elkaar te maken. Wanneer wij mensen het gevoel hebben dat we ergens weinig invloed op hebben, komen we minder gauw in actie. Als dit proces zich vaak herhaalt spreken we in de psychologie zelfs van ‘aangeleerde hulpeloosheid’: we komen niet eens meer in actie, ook al hadden we wél iets kunnen doen.

Dit mechanisme zie ik soms terug bij cliënten die niet goed functioneren binnen hun familie of op hun werk. Ook bij kloosterzusters heb ik het gezien. Een enkele keer worden de zusters eerder klein gehouden dan dat zij worden geholpen om verantwoordelijkheid te dragen in hun taak binnen de gemeenschap. Ook na twintig of dertig jaar kloosterleven moet een zuster nog steeds aan een hoger geplaatste medezuster –‘de verantwoordelijke’- vragen hoe ze haar werk invult. Ze mag niet naar eigen inzicht haar taak uitvoeren.

En al kan dit in het begin van iemands kloostertijd een zinvol aspect van de vorming zijn, op de duur remt het de creativiteit en motivatie af. Ik kan mij niet voorstellen dat dat de bedoeling van krachtige waarden als nederigheid of gehoorzaamheid kan zijn. Psychologisch zal die zuster een levenshouding ontwikkelen die haar vatbaar maakt voor de bovengenoemde ‘aangeleerde hulpeloosheid’ en zelfs voor depressiviteit.

Ook bij onze gesprekken zit zo iemand er dan wat passief en hulpeloos bij en doemt voor mij het schrikbeeld van het dode paard op. Ik vind het dan altijd zinvol om samen met de leidinggevenden te onderzoeken of er wellicht bakens verzet kunnen worden. Met alle respect voor de kloosterregels kunnen de zusters, elk op haar eigen plaats binnen de communiteit, gestimuleerd worden in hun verantwoordelijkheid en creativiteit, en daardoor in hun groei en ontwikkeling. Zo worden zij weer krachtige en vruchtbare leden van hun gemeenschap.

Het is uiterst belangrijk dat van religieuzen, en dat zelfde geldt voor ieder mens, niet teveel gevraagd wordt. Maar het is van precies even veel belang dat er niet te wéinig wordt verlangd!
Wanneer aan een mens verantwoordelijkheid gegeven wordt, kan er ook verantwoordelijkheid gevraagd worden. Die zuster die zélf verantwoordelijkheid gaat dragen, kan zich niet meer verschuilen achter haar meerderen, achter de medezusters  of achter de regels. Want al zijn we allemaal geneigd allereerst anderen of de omstandigheden de schuld te geven van wat er misgaat, wij kunnen zelf altijd weer kiezen wat we willen doen met hetgeen ons overkomen is. En juist daarin schuilen nieuwe kansen, kunnen we onszelf en anderen verrassen en kunnen we gaan genieten van elkaar.